Bij het examen B controleert de examinator de (aanwezigheid van) opzetspiegels en/of zichtveldverbeterende systemencamera-monitorsystemen. Voor het vertrek met een examenvoertuig controleert de examinator of er voldoende druk met het tweede rempedaal opgebouwd kan worden, om een noodstop te kunnen inzetten als dat nodig is. Als hiertoe aanleiding bestaat, controleert de examinator bij B-examens in het begin van het parcours de werking van de tweede rem. Dit laat hij weten aan de kandidaat. De controle gebeurt in een verkeersarme straat bij een snelheid van ongeveer 40 km per uur. Hierbij wordt rekening gehouden met het soort motorvoertuig waarmee gereden wordt. Uiteraard let de examinator in dit geval zelf op het overige verkeer. Wordt de werking van de tweede rem duidelijk onvoldoende bevonden, dan wordt het examen afgebroken en wordt niet verder gereden. Ook controleert de examinator bij motorvoertuigen met automatische schakeling de werking van de stop- of onderbrekersknop. Bij het onderbrekingsmechanisme trapt hij hiertoe het rempedaal krachtig in. De motor moet daardoor vrijwel direct volledig afslaan. Deze controlehandelingen met de stop- of onderbrekerknop gelden niet als de door de importeur afgegeven en ondertekende 'verklaring werking motormanagement' voor het betreffende voertuig overlegd kan worden. In dat geval controleert de examinator: - of de ‘verklaring werking motormanagement’ juist en volledig is ingevuld;
- of deze verklaring door de importeur is ondertekend en voorzien van een bedrijfsstempel;
- of de kentekengegevens op de ‘verklaring werking motormanagement’ overeenkomen met de kentekengegevens van het examenvoertuig.
Via steekproeven gaat de examinator na of het motorvoertuig voldoet aan de wettelijke eisen en de eisen die het CBR voorschrijft voor onder meer: De remlichten Het zogenaamde derde remlicht geldt niet als vervanging voor een defect ander remlicht. De richtingaanwijzers (controle op goede werking) De verlichting Controle alleen als is te voorzien dat zal worden gereden gedurende een tijd of tijdens omstandigheden waarin verlichting wettelijk is voorgeschreven. De banden Alle eisen m.b.t. banden staan in hoofdstuk 12.3. N.B. Veel auto’s zijn tegenwoordig voorzien van een systeem dat de bandenspanning controleert (TPMS). In hoofdstuk 12.3 staat ons beleid hierover. De ruitenwissers Controle alleen wanneer de weersomstandigheden het gebruik hiervan noodzakelijk maken. De voorgeschreven 'L'-borden De voorgeschreven autogordels De eventueel meerijdende instructeur moet ook gebruikmaken van de voor hem aanwezige autogordel voor de veiligheid van de examinator en de kandidaat. De hoofdsteunen De aanwezigheid van hoofdsteunen die voor dat voertuig tot de standaarduitrusting behoren. Alle zitplaatsen moeten zijn voorzien van hoofdsteunen. Bij de hierboven genoemde controle van verlichting en richtingaanwijzers moet de kandidaat achter het stuur plaatsnemen en het contact aanzetten zonder te starten. Vervolgens vraagt de examinator hem de verschillende soorten verlichting (koplampen, achterlichten, remlichten en richtingaanwijzers) in te schakelen om de werking van de verschillende lichten te controleren. Hiernaast wordt nog een aantal onderdelen van het voertuig bij de voorbereidings- en controlehandelingen betrokken. Deze handelingen maken deel uit van het onderdeel ‘Bijzondere verrichtingen’, en zijn te splitsen in:
- de controle buiten het voertuig en
- de controle binnen het voertuig.
De examinator kan van één van deze mogelijkheden gebruik maken (zie rijprocedure B). |